Op 23 september 1880 werd de 13-jarige Haagse jongen Marius Boogaardt ontvoerd. De volgende dag werd hij dood aangetroffen in de duinen bij Houtrust. Het slachtoffer was met twaalf of dertien degensteken om het leven gebracht. Marius Boogaardt was de zoon van een rijke familie die op het Plein 1813 woonde. De moord zorgde voor grote commotie in Den Haag en zette de politie ertoe aan alles op alles te zetten om de dader te vinden.
Zo werd de brief waarin losgeld werd geëist, die de vader van het slachtoffer had ontvangen, letterlijk in verschillende kranten afgedrukt in de hoop dat dit tot een spoor naar de moordenaar zou leiden. Jac. van de Bergh, een kritisch schrijver die zich van het gedrukte woord bediende om alles wat hem dwarszat aan de kaak te stellen, merkte op dat de schrijver van de losgeldbrief een koppelteken gebruikte in het woord ’s‑Gravenhage, iets wat in die tijd sporadisch voorkwam. In het blad De Amsterdammer vestigde hij hier de aandacht op.
Sergeant Musquetier ontmoette de schrijver Jac. van de Bergh in ’t Goude Hooft en liet hem een stapel brieven zien van zijn oud-vriend W. M. de Jongh, die hij vanuit Indië had geschreven.


Naar aanleiding van het artikel in De Amsterdammer was het Musquetier opgevallen dat zijn oud-vriend het koppelteken gebruikte in de plaatsnaam ’s‑Gravenhage. Voor Musquetier was dat voldoende reden om zijn oud-vriend bij Justitie aan te geven.
W. M. de Jongh nam de schuld op zich, ondanks het feit dat hij niet de dader was. De werkelijke moordenaar bleek Gerrit Kets te zijn, de aanstaande echtgenoot van de zus van W. M. de Jongh.
Sergeant Emile Auguste Musquetier heeft nadien geen gemoedsrust meer gekend, omdat velen hem zijn verraad kwalijk namen. Het achtervolgde hem zodanig dat hij in 1887 een einde aan zijn leven maakte.

Restaurant 't Goude Hooft in Den Haag
Het is onduidelijk of de pijp is gemaakt om hem te eren voor zijn daad of dat zij spottend bedoeld is in verband met zijn verraad.
1a. Aad Kleijweg 305
1b. Gouda Achterwillens
2a. Mosterdlepel
2b. Portret van Musquetier / Tekst: EERE AAN MUSQUETIER 23 SEPT 1880
2c. -/-
2d. -
2e. Ongeglaasd
2f. Gebotterd
2g. Geen radering rondom de ketelrand
2h. -
3a. -
3b. Ongeglaasd
3c. Kromme steel
4. Vanaf 1880
5. Gouda
6. Arie van der Kleijn Pietersz
7. [1. Blz 64,65 en 67]
Literatuur:
[1] Duco, D. H. (1987). De Nederlandse kleipijp. Handboek voor dateren en determineren
Opmerking: Zie ook het andere model pijp die voor dezelfde gebeurtenis is gemaakt is >>>

On 23 September 1880, 13-year-old Marius Boogaardt from The Hague was kidnapped. The following day, he was found dead in the dunes near Houtrust, having been killed with twelve or thirteen sword thrusts. Marius was the son of a wealthy family living on Plein 1813. The murder caused a great stir in The Hague and prompted the police to make every effort to find the killer.
The ransom letter that Marius’s father had received was printed verbatim in several newspapers in the hope that it might lead to a clue. The critical writer Jac. van de Bergh, who often used the printed word to expose injustices, noticed that the writer of the ransom letter had used a hyphen in the name ’s‑Gravenhage (The Hague)—something rarely done at the time. He drew attention to this detail in the newspaper De Amsterdammer.
Sergeant Emile Auguste Musquetier met Van de Bergh at the inn ’t Goude Hooft, where he was shown a stack of letters written by his former friend W. M. de Jongh from the Dutch East Indies. Following the article in De Amsterdammer, Musquetier noticed that his old friend also used a hyphen in the place name ’s‑Gravenhage. For Musquetier, this was sufficient reason to report his friend to the authorities.
W. M. de Jongh took the blame upon himself, even though he was not the killer. The real murderer was Gerrit Kets, the fiancé of De Jongh’s sister. After this, Sergeant Musquetier never found peace of mind again, as many people blamed him for betraying his friend. This guilt haunted him so deeply that in 1887 he took his own life.
It remains unclear whether the pipe made in his name was intended to honour his actions or to mock him for his betrayal.