Kleiring fragmenten gevonden in een Delftse beerput
Na de bouw van de Zuidpoortgarage in Delft zijn ook de fietspaden richting de Hamtunnel opgeknapt. Tegelijkertijd werd onder deze fietspaden een nieuw riool aangelegd. De sleuf die hiervoor gegraven werd, liep dwars door een beerput, waarvan de inhoud al op de kant was geworpen. Twee oplettende amateurarcheologen wisten nog net op tijd een deel van de inhoud van de beerput te redden, voordat de beer werd afgevoerd en de sleuf weer met zand werd afgedekt.
De locatie van de beerput bevond zich in het meest zuidelijke deel van Delft, ten oosten van de Rotterdamsche Poort, binnen de stadswallen. De beerput behoorde toe aan een huisje aan de Asvest. In dit gedeelte van Delft waren in de 17e eeuw veel plateelbakkers gevestigd. Dit is ook te zien op afbeelding 1, een schilderij van Daniel Vosmaer: buiten de muur van de Asvest zijn twee grote bakken aan de waterkant te zien, waar zich een aardewasserij bevindt. Op de kant liggen hopen plateelbakkersaarde. De beerput die is aangetroffen, behoorde toe aan een van de huisjes die we links op het schilderij achter de stadsmuur zien afgebeeld.

Afbeelding 1: Daniel Vosmaer 1658 - 1660
Het bijzondere aan de inhoud van deze beerput is dat er, naast scherven van rood aardewerk met loodglazuur, ook vele pijpenkoppen, pijpenstelen en resten van kleiringen zijn aangetroffen. Acht fragmenten zijn afkomstig van kleiringen met een gemiddelde diameter van ongeveer vijftien centimeter. Daarnaast zijn er elf getorste stukken pijpaarde gevonden.
De aanwezigheid van kleiringen wijst erop dat we hier te maken hebben met pijpenmakerij. Kleiringen werden namelijk gebruikt om de pijpen, die in een pijpenpot tegen de trompet werden gestapeld, tijdens transport en bij het plaatsen in en uit de oven gefixeerd te houden. Deze resten kunnen dan ook worden beschouwd als pijpenmakersafval.
Dat er in Delft in de 17e eeuw pijpenmakers actief waren, is bekend — er zijn er zo’n twintig bij naam te noemen. Nooit eerder echter, voor zover wij weten, zijn er materiële resten aangetroffen die pijpenmakerij daadwerkelijk bewijzen, zoals misbaksels, fragmenten van pijpenpotten of kleiringen. Deze vondst kan daarom worden beschouwd als een zeldzaam en bijzonder archeologisch gegeven voor Delft.


Afbeelding 2 en 3: Kleiringfragmenten en getorste fragmenten
Buiten de kleiringen zijn in de put nog twee steelfragmenten gevonden waarop loodglazuur is gedropen en waaraan een stukje rood aardewerk is vastgekit. Verder zijn er geen resten gevonden die direct op pijpenmakerij wijzen. Wel zitten aan veel pijpjes die in de beerput zijn aangetroffen klei- of kalkresten, maar die kunnen ook verband houden met de plateelbakkerij. Het is namelijk bekend dat plateelbakkers hun klei met mergel vermengden om die minder vet te maken, zodat een dunnere scherfdikte kon worden verkregen.
De pijpenkoppen uit deze beerput zijn allemaal gerookt en daarom niet als pijpenmakersafval te beschouwen. De meeste pijpenkoppen zijn ongemerkt, maar waarschijnlijk wel van Delftse makelij. Twee koppen hebben het hielmerk de Gekroonde Roos (afbeelding 7), dat niet aan een specifieke pijpenmaker kan worden verbonden. Tien exemplaren dragen het hielmerk WK-monogram en één exemplaar het WK-monogram met kroon. Beide varianten schrijven wij toe aan de Delftse pijpenmaker Willem Ketel.
Willem Ketel, pijpenmaker en soldaat, was afkomstig uit het Engelse Norwich en actief tussen 1630 en 1643, al is het waarschijnlijk dat hij nog langer werkzaam is geweest. Op afbeeldingen 4 en 5 is te zien dat Ketel zowel pijpjes met een bolle als met een slanke ketel maakte. Van de pijpenkoppen met hielmerken die in de beerput zijn gevonden, kunnen alleen die met het merk WK aan een specifieke pijpenmaker worden toegeschreven.
Het zou kunnen dat de beerput werd gebruikt door een plateelbakker die voor naburige pijpenmakers de pijpen bakte. In dat geval zouden de kleiringen via hem in de beerput terecht zijn gekomen. Een andere mogelijkheid is dat kinderen de kleiringen van een pijpenmaker hebben gekregen om mee te spelen, waarna ze na breuk in de put zijn beland. De ware reden zullen we waarschijnlijk nooit achterhalen.
Omdat er uitsluitend merkjes zijn gevonden die wij aan Willem Ketel kunnen toeschrijven, ligt het voor de hand te veronderstellen dat ook de kleiringen van hem afkomstig zijn. Dit kan echter niet met zekerheid worden bewezen. Het enige wat we hierover kunnen melden, is dat Willem Ketel, wonende aan het Suijteijnde, actief was in hetzelfde stadsdeel als waar de in dit artikel genoemde beerput zich bevond. Dit geldt echter ook voor Stoffel Stoffelsz, die eveneens aan het Suijteijnde gevestigd was.




Afbeelding 4 en 5: Bolle en slanke ketel met het merk WK monogram

Afbeelding 6: Pijpje met het merk KW monogram gekroond

Afbeelding 7: Pijpje met het merk Roos gekroond
Met dank aan Aad en Rob Schapers voor de vindplaatsinformatie en het ter beschikking stellen van het materiaal voor studie en fotografie.